Columns

I’m sorry! No translations.

Onmogelijk (2014)

Onmogelijk lijkt grenzeloos: omdat het gewoon niet kan en je het toch probeert. Of misschien is het de constatering ervan dan de grenspaal die je doet stoppen. Maar de teleurstelling blijft in ieder geval over omdat het gewoon niet gelukt is. Onmogelijk zou niet bestaan volgens sommige mensen. Vooral vaders zijn er goed in.”Het staat niet in mijn vocabularium”, zeggen ze, om daarna te constateren dat de mislukking niet aan hun ligt. Iets wat onmogelijk lijkt, wel te presteren, is toebedacht aan topsporters en Willie Wortels maar niet aan mensen zoals wij. We kunnen ons ermee troosten dat het woord in ieder geval werkelijk is want wij hebben het gebruikt. Je er bij neerleggen dat iets niet lukt, is het beste wat je kunt doen want de moeite staat in geen verhouding met wat het oplevert. Het is onmogelijk om je kleren schoon uit de was in dezelfde staat te houden. Het is onmogelijk om met altijd glimmende schoenen over straat te lopen. En het is dwaas om te denken dat je altijd positief in het leven kunt staan. Dito ook de gedachte dat je altijd verliefd kunt blijven. Maar misschien is het toch wel mogelijk om weer opnieuw te beginnen. Grassprietjes zijn daar goed in: hoe meer je maait, hoe groener het veld. Daar kunnen wij een voorbeeld aan nemen.

Haar haar (2012)

Het begon zo: haar haar fietste voor me, wapperend met zachte golven en glinsterend in de zon. Hoeveel kleuren zouden er zijn? Ik hou van donker bruin, rood en blond. Hoe dikker, hoe beter. Alleen blond met donkere strepen is niet mijn ding: ik vermoed daar dubbelspel en daar ben ik allergisch voor. Ik fiets er nooit te dicht naar toe want dan bestaat voor mij de kans dat er iets verkeerd gaat. Laat iemand vooral niet ontdekken dat ik kijk want ik ben verlegen en zou niet weten wat te doen. Er langs fietsen is een uiterste en ik doe dit alleen als het verlangen te groot is om het bijbehorende gezicht heel even onopvallend te zien. En dan maar hopen dat mijn droom van het mooie haar niet verstoord wordt en dat de persoon mij niet aankijkt. Of misschien wel even met een onverwachte glimlach.                                                                         Ik accepteer haar op het hoofd en voor de rest weet ik het niet. Het hoofdhaar heeft iets natuurlijks, een duidelijke funktie en is grijpbaar. Het lijkt te zeggen: dit ben ik. Er zijn natuurlijk ook mensen die om de twee weken naar de kapper gaan en zich er blijkbaar voor schamen wanneer ze er teveel van hebben. Zo’n gemillimeterde kop komt mij altijd bizar over. Alsof ramen van grijze vitrages voorzien zijn omdat het nou eenmaal zo hoort in de buurt. Droog, soms vies vet, een beetje glinsterend en een lelijk metalen montuur op de neus. Niet opvallen en ongezien een worden met een grijze trottoirtegel. Maar wat dan met die mooie golvende haren, ademend in de wind? Die zijn ook deel van een geheel, alleen anders. Die willen er zijn, die schamen zich niet en wanneer ze zich schamen trekt iemand ze graag over de streep.  Al het andere haar op het lichaam lijkt een probleem dat snel gerelateerd wordt aan haarfollikels, rode huid, scheerapparaten en zweet. Waarom? Misschien omdat ze in ieder geval met minder zijn, de wind er weinig vat op heeft en ze iets lijken te verbergen. Doet het hoofdhaar dat dan niet? Jawel, maar het hoort ook bij de herkenning van iemand. Het is een vrolijke wimpel die de eigenheid benadrukt. Geen wonder dat soldaten gemillimeterd worden: niks eigenheid. Maar stel je voor dat ik iemands eigenheid aan het wel en wee van iemands schaamharen zou moeten zien, zoals hondjes lijken te doen. Het zou alles heel ingewikkeld of misschien wel makkelijker maken. Ik weet het niet. Ik zou in ieder geval als ik er zo langs fietste, nu echt niet om durven kijken. Daar ben ik te verlegen voor. Of hoopte ik toch op een onverwachte glimlach ook dan?

Artist in residence in Homeland (2012)

Ja, nu zul je het krijgen: ben je artist in residence en moet je een expositie over “Homeland” maken. Graceland? Nee, Homeland, the place to be off all places . Het is een tijdelijke plek waar ik ben en daar schuilt meteen de trigger. Hoe overbrug je zoiets? Ik kan me herinneren dat een Jehova-getuige me ooit probeerde te overtuigen met een afbeelding waarop schaapjes, leeuwen en olifanten te zien waren met lachende mensen. Stel je voor: daartussen een boos kijkende kunstenaar achter zijn ezel. Herschikken is er niet bij want alles lijkt in harmonie. Waar vrede en rust heersen, is het dan moeilijk toeven. Ik persoonlijk, zou in zo’n geval kiezen voor: cum libero in angelo: met een boekje in een hoekje. Mijn eigen dagdroom dus. Niet dat ik er niet even zou willen zijn om een kopje thee te drinken maar geef mij dan maar ongeluk. Dat geeft meer uitdaging en druk om weer verder te gaan. Een vriendin van mij zei ooit: het fijne van een stoel is dat je erop kunt gaan zitten en weer op kunt staan als je verder wilt. Ja, ik denk dat voor mij is een stoel het ideale Homeland is. Maar wat dan te denken van een moordenaar vastgebonden op een electrische stoel met glanzende bruine riempjes en daarboven een bordje Homeland? De geur van verbranding dringt door in mijn neus. Nee, Dat is ook niks. Misschien fotoos van gebombardeerde steden? Homeland? De atoomcentrales in Japan? Homeland? Dan maar het plekje in de schuur waar je fiets staat. De mand van de hond?. Je eigen bed?  Nu weet ik het! Een stilleven, die ordening, dat is het ideale Homeland voor een moment. Of niet? Ik word er moe van. Ik denk dat ik maar even op een stoel ga zitten. Dan kan ik straks weer verder gaan. Okee een stilleven kun je ook wegzetten. Nee, dan dat gat in de grond in Portugal waar ik in wil gaan zitten om Homeland te tekenen. Het lijkt me zo gek nog niet maar ik heb gisteren de ruimtes gezien waar we gaan exposeren. Het ligt op de eerste verdieping en van een gat in de vloer kan geen sprake zijn.        (Monte de Marmeleira, Portugal, 6 mei 2012)

Jezelf als Homeland (2012)

Over jezelf nadenken is best wel lastig. Want terwijl je dat doet, ben je als persoon toch een geheel en hoe kun je daar nu buiten staan? En als het dan wel lukt , dan ontstaan allerlei onrustgevoelens. Ho, denk je dan, terwijl je in een spiegel kijkt, ik zie iemand anders, ben ik dat wel? Ik herinner me dat ik ooit op de computer de site bezocht voor gespleten persoonlijkheden. Daar werd je verzocht je naam in te vullen en een contributie over te maken. Dan pas kwam de informatie beschikbaar. Misschien bedoeld als een voorproefje op een mogelijke heling van je probleem? Op zo’n moment denk je dan: wie bedoelen ze nou? Tenminste als het euvel zwaar heeft toegeslagen. Bij mij is dat, geloof ik, niet in die mate. Toch zou ik graag wat meer mijn eigen Homeland willen zijn. Moet ik dan proberen wat meer Ego te vergaren? En hoe doe je dat als begin zestiger? Wat is een Ego überhaupt? Maak ik daar niet meteen een punt? We moeten Een worden met de natuur. Dus als ik tegen jou spreek, spreek ik tegen mezelf. Dat pikt niemand, denk ik, en bovendien wil ik graag dingen bij mezelf houden en niet delen met anderen. Er schijnen culturen te zijn waar ” Ik” in mindere mate bestaat. Misschien moet ik daar eens mijn of ons licht opsteken. Het Boedhisme vertelt dat het Ik (een onzijdige vorm maar ik of wij weten niet beter!) een westers fenomeen is: wij schrijven in de ik-vorm en beginnen onze zinnen het liefst met Ik .En zelfs in de kunst is Ik een must. Ik mag graag anderen vertellen hoe belangrijk ik eigenheid vind. Je onderscheiden en daar maak je geen eenheidsprodukt van. Maar doe je dat laatste wel, dan is je werk weer toegankelijker voor iedereen en ontstaat het wij-gevoel. Wat te denken van God als drie-eenheid? Als kind kon ik dat niet begrijpen, hoe ik ook mijn best deed. En misschien wel, omdat de symbolen zo letterlijk werden voorgesteld. Je kreeg het beeld van God de Vader op een troon in de wolken met een duif op zijn hoofd en een zielige zoon aan zijn voeten. Dat kon toch niet waar zijn en ik moest dat als een geheel zien? Als schrijver kun je hieraan ontsnappen door de hoofdpersoon Hij of Zij te laten zijn .Ik heb zelfs toneelstukken gezien waar men elkaar aansprak met Hij of Zij. Uiterst vervreemdend. Stel dat je samen met iemand in de natuur wandelt. Je voelt de overdaad aan groen.. Dan zeg je toch ook niet: ik zie groen en Ik vind het lekker ruiken. Dan zal de ander of misschien wel jij, zeggen: STIL, dat hoeven wij niet te zeggen. En dat is dan Homeland.    (Portugal, Monte da Marmeleira, 12 mei 2012)

Thuis of wat ik nooit zal vinden (2012)

De deur dicht, rust en niet gezien worden, eigenlijk kun je dan overal zijn: op een hotelkamer in New York of een Mongolen hut in de Gobi woestijn. Als de deur maar dicht zit. Althans, dat geldt voor mij. Een frisse, nieuwe orde scheppen, hoera! Maar meteen weer de vraag hoelang deze extase zal duren. Ik weet dat er een moment komt dat er iets ontbreekt. Je vreest tegelijkertijd een mogelijke leegheid en een kale witte muur kan dat oproepen. Je wordt erdoor min of meer gedwongen alles in te vullen. En je hebt daarin rommelaars en ordenaars. Maar rommel is toch ook orde? Het heeft natuurlijk ook iets biologies: kikkers komen altijd weer terug naar de vijver waarin ze als visje gezwommen hebben. Ik lijk die behoefte niet te hebben. Ik mijd de plek waar ik geboren ben. Bij terugkomst zou ik het gevoel krijgen te weinig gedaan te hebben en vreemden te ontmoeten die mij zouden verwijten niet hun leven gedeeld te hebben. Of die zich juist superieur zouden gedragen omdat ik geen weet daarvan heb. Nee, voor mij is het: ben je eenmaal uit het nest, dan ben je reddeloos verloren. Of je maakt je eigen wereld en daar ben ik wanhopig mee bezig. Uit alle macht betekent voor mij vaak onmacht want machtig voel ik me zelden. Je moet tevreden zijn met een donker vlekje op papier of een lijntje of beiden. Maar ik wil me juist machtig voelen: hoe doe ik dat? Hoeveel lijntjes en vlekjes heb ik nodig voor mijn orde en om mij rustig te voelen? Zouden het slechts merktekens zijn? En dan misschien op een kronkelweg die uiteindelijk weer uitkomt waar die begonnen is. En dan de vraag of het mooi zou moeten zijn. Het hoeft niet mooi te zijn, als het maar mijn tekens zijn. Daar streef ik wanhopig naar en zoek naar eigen herkenning. Ik heb blijkbaar sterk de behoefte niet te lijken op een ander. Dus voor mij geen anwb-borden op mijn pad maar mijn eigen aanwijzingen. Zo, toch fijn dat ik net die deur heb dichtgedaan maar waarom laat ik dit nu aan een ander lezen? Voor herkenning? Welnee, want dan zou ik op haar of hem lijken en dat wil ik niet. Misschien voor een tijdelijke symbiose dan maar. De orde van een ander en die van mij: zou dat bij die ander of mij iets nieuws opleveren? Ik hoop het want dan kan die mij vertellen of ik thuis ben. Maar ja, iets nieuws betekent ook dat ik het nog niet gevonden heb en door moet gaan. De konklusie is duidelijk: het zal erg moeilijk voor mij worden om een thuis te vinden. (Portugal, Monte da Marmeleira, 5 mei 2012)

Door de bomen het bos zien (2011)

De bosrand leek terug van weggeweest, alsof ik mijn herinneringen aan vroeger op het juiste moment kon oproepen. Op die bewuste dag stond ik daar met mijn fiets in de rechterhand. De banden raakten diep het mulle zand en stilstaan leek de enige mogelijkheid. Ik tuurde in de verte en haalde diep adem. De wolken dreven vredig over en leken mij nog niet ontdekt te hebben. Ik zette mijn fiets tegen een paal en ging op mijn knieen in het gras zitten. Met mijn handen veegde ik over de droge grond op zoek naar een kleinere wereld. Ik wilde mijn universum nog groter maken dan de wijdse aanblik van daarnet. Een stoffige kruimelige aanblik ontvouwde zich voor me gelardeerd met scherpe grassprietjes. Hoelang zou zo’n lieveheersbeestje er over doen om de bosrand te bereiken? Was ik de eerste die deze paar vierkante centimeters bekeek? Een merkwaardig gevoel van leegte bekroop me, van nutteloosheid, niet in staat deel te nemen aan deze kleine wereld. Een kramp in mijn kuit bracht me weer terug naar mijn werkelijkheid. Vroeger vond ik het fijn me te verbergen, in kleine zelfgemaakte kamertjes van doek op zolder of in bomen te klimmen en van daaruit ongemerkt de mensen onder me voorbij te zien lopen. Alleen bekroop me dan af en toe een gevoel van eenzaamheid waar ik geen raad mee wist. Ik kreeg het idee niet een deel van het geheel te zijn geweest en daar kreeg ik spijt van. Tegelijkertijd onvermogen en respect voor die oneindige grote wereld. Het blikveld van een kind. Wat zou ik daar nog van in me dragen? Misschien kwetsbaarheid maar in ieder geval droeg ik in me het gevoel vaak buitenstaander te zijn. Een gevoel dat ik blijkbaar nog steeds in me draag. Ik liep richting bosrand. De geur van dorre bladeren en vergane takjes kwam vriendelijk over en ik zag hoe een stuk blauwe lucht de bovenste boomtakken raakte. De overal aanwezige varens zorgden voor een prettig gevoel van verfijning. Wat een geniale orde. Niets meer aan doen, zouden mijn docenten op de kunstacademie gezegd hebben. Soms krijg ik het gevoel dat bomen wachten. Zoals ze daar stonden, brutaal, zonder rekening te houden met lotgenoten en wachtend op een onzekere toekomst. Maar nu leken ze me te groeten, wuivend met hun bladeren en ruisend van bedrijvigheid. Ik zou dit allemaal eigenlijk willen bewaren: deze geuren en deze aanblik, in een mooi doosje dat ik later, wanneer ik daar zin in zou hebben, open kon maken en weer zo gelukkig zou worden. Maar eigenlijk is het gek (dat besef ik mij heel goed) dat die trotse bomen zonder mijn aanwezigheid te kennen, ook soms anders kunnen zijn : dan lijken ze te vechten over wie de grootste mag worden. Laat mij ook deel zijn van de groep, toe nou! Wat moet ik er voor doen? Of misschien toch maar niet. Dan maar liever alleen.

Over kunst als produkt (2007)

 Van kunst wordt beweerd dat het je iets nieuws moet brengen, iets onverwachts,en wel zo, dat het fascineert of irriteert en in ieder geval een indruk achterlaat. Nou ja, eigenlijk is dat nou ook weer niks nieuws want zo is het altijd gegaan. Als iemand mooi kan zingen, dan luisteren mensen er graag naar. En dan liever naar een eigen geluid dan naar iemand die een ander imiteert. Een zanger of zangeres bouwt een repertoire op, een beeldend kunstenaar ook. Een oeuvre heet dat dan. Maar de interesse verdwijnt als alle liedjes teveel op elkaar gaan lijken: dan zegt men, dat heb ik al gehoord of dat heb ik al gezien. Wel wilt men dezelfde boeiende stem horen of hetzelfde handschrift zien maar dan wel met iets nieuws. En soms moet je even aan iets wennen om het mooi te vinden maar dan ontstaat ook een nieuwe muziekstroming of een nieuwe modelijn. Zo gaat dat in de muzikale en beeldende evolutie: beginnend in de marge wordt het tot algemeen goed. Maar dan zijn er altijd wel mensen die denken dit hele systeem te begrijpen en het als het ontwikkelen van een produkt zien. Een galeriehouder zou tegen een kunstenaar kunnen zeggen: goh, dit beeld is mooi: kun je er geen tien dezelfden voor mij maken? Maar zo werkt het niet en dat wisten we al. Je kunt een sfeer of een eigen manier van werken in een volgend beeld meenemen maar niet hetzelfde maken. Dan ben je geen beeldend kunstenaar meer. Kortom, het is lastig groeien in het kunstzinnige tuintje in deze tijd. Teveel aangeharkt is saai en heel veel worteltjes op een rijtje is ook teveel van het goede. Daar valt niks te beleven en de mens is nu eenmaal op zoek naar nieuwe prikkels. Zo zitten we in elkaar en dat is een deel van het genieten. Is beeldende kunst nu zo anders dan andere beroepen? Welnee : in ieder beroep ben je bezig met dingen met elkaar in verband te brengen maar in de kunst kun je wat meer losbollen. En daar gaat het om: dingen doen die mensen niet verwachten. Nou weten we dat in veel andere werksituaties het doen van iets onverwachts minder gewaardeerd wordt maar in de kunst is dat essentieel om het levendig te houden. Kan iedereen kunstenaar worden? Nee, want niet iedereen heeft een goede stem, of gevoel voor kleur, vorm en dat soort dingen. En ook niet iedereen kan losbollen zodat er nieuwe dingen ontstaan. Het is gek, als je over dat ‘nieuwe’ denkt: eigenlijk is iedere stap die je zet weer anders dan de vorige: dus ook eigenlijk weer nieuw maar tegelijk is het niet interessant om daarbij stil te staan en dus lopen we maar verder zonder erop te letten. En wat ervan te denken dat het werk van veejays ook al kunst genoemd mag worden? We praten over meer dan kwast, verf of potlood alleen. De komst van nieuwe media hebben kunst tot elastiek gemaakt en alles meters opgerekt. Alles wat intrigeert door zijn nieuwheid en mensen in hun gevoel treft, lijkt te raken aan de kunst. En dan heb je nog de curators, de bedenkers en ontwerpers van tentoonstellingen. Het zijn wetenschappelijk onderlegde dames en heren die de kunst van analyseren verstaan. Het zijn vaak vet betaalde jobs waarbij wat een kunstenaar krijgt, verbleekt. Dit is ook het gebied waar de linker (het logiese) en de rechter hersenkwab( het kunstzinnige) met elkaar te maken hebben. Een curator kan een stroming aankondigen, iets nieuws konstateren op de wijze waarop ook een recensist dat doet, alleen met meer diepgang, zegt men. Wee de kunstenaar, die zich teveel hier naar richt. Hij zou kunnen constateren dat het gaat om een vraag in de markt en dus uit geldnood een gelijkend produkt gaan maken. En onverbiddelijk komt daarna de vraag: wie ben ik zelf? Nee, het enige echte baken van een kunstenaar, is zij/hijzelf, en niets anders. Oja en dan heb je nog de overheid die blijkbaar graag zou zien dat de ‘artiste’ weer een ‘artisan’ wordt: een ambachtsman met een artistiek tintje. Deze nieuw soort kunstenaars zouden beter begeleidbaar zijn en beter matchen met andere producten in de samenleving. Vrije en toegepaste kunst zouden naadloos in elkaar over kunnen gaan. Wie herinnert zich niet dat jaren geleden ineens gesproken werd over het product vakantie en nu dreigt kunst hetzelfde te overkomen. Het zal toch niet waar zijn! Maar uiteindelijk kom je toch weer bij dat gekke, lelijke schilderijtje, dat je ergens gezien hebt en door zijn fascinatie mooi werd of die maffe band wiens vreemde melodieen door je hoofd bleven klinken. Soms moet je zaken als kunst ook zo kunnen laten, ervan genieten en maar zien wat er van komt maar bovenal ook sponseren door te kopen zodat het in lengte van dagen ons kan blijven boeien.

De kunst van het dagdromen (2007)

Het is al weer meer dan tien jaar geleden dat ik de Nederlandse Vereniging van Dagdromers oprichtte.Wanneer iemand zich toen als lid aanmeldde, stuurde ik een leeg A4tje terug. Dat zei genoeg, vond ik. Schilderen, tekenen of een beeld maken: het kondigt altijd het einde aan van een dagdroom. Het lege velletje staat vol en je hoopt dat de kijker het zo leeg kan maken dat er iets van een dagdroom op past. Zo zit dat en je moet daar rekening mee houden. Je laat als kunstenaar zien wat tussen je oren zit, wat niet zonder gevaar is, want heb je wel iets te zeggen en ben je eigenlijk interessant genoeg? De omgeving wordt op die manier een spiegel waarin je net zo vaak kunt kijken als je maar wilt, tot je jezelf niet meer herkent. Er kan ook een flinke portie wanhoop voor je klaarliggen. “Waarom zie ik het niet?”, denk je dan en je hoopt op tijden van ware verlichting. ‘Bezig zijn’ betekent dan vechten en wachten op de loutering van de overwinning. Ligt de erkenning binnen bereik, is het even volhouden en dan een moment van rust op je lauweren. Je hebt de deur naar jouw virtuele wereld even opengezet en er zijn wat mensen naar binnen gewandeld. “Is er hoop?” Toch stopt het hier niet, want anders zou je als kunstenaar geen leven hebben. Er is niets leukers dan nieuwe dingen te maken in je eigen wereld – een beetje draaien in je eigen hete soep. Misschien heeft het ook wel met nestdrang te maken en een plekje voor de geboorte van je eigen geesteskinderen, ze grootbrengen, volwassen laten worden, uitvliegen en vervolgens weer nieuwe kleintjes baren. Toch blijkt het altijd een lastige kindertijd: het aantal abortussen is schrikbarend en de puberteit liegt er ook niet om. Maar het is oké als je later in het fotoboek of je portofolio kijkt en er een goed gevoel bij hebt. Je moet als kunstenaar vaak ook rekening houden met een lege portemonnee. Dat is voor mij een schrikbarende gedachte. Het houdt je vaak een tijd in de marge van de samenleving. Men noemt het een goede voedingsbodem voor nieuwe ideeën, maar de wereldse welvaart gaat aan je neus voorbij. Over die nieuwe ideeën is altijd veel te doen. Ik hou het er maar op bij mezelf te blijven en anders te zijn. Want wat moet je nou? Het is mijn wereld en mijn dagdroom en niet die van een ander. Als ik ‘s morgens opsta, wil ik mezelf herkennen in de spiegel. Maar dan gebeurt toch gewoon weer wat ik verwachtte: ik sta te dagdromen.